Waarom zijn we zo blij met wormen?
Toen we begonnen met BoerInNatuur en de eerste boompjes de grond in gingen, kwamen we bij het graven nauwelijks wormen tegen. Een paar jaar later krioelt het van de wormen als boer Wilco een willekeurige graspol uitgraaft. Hoe kan dat? En waarom zijn we zo blij met wormen? Regenwormen zijn belangrijke diertjes om de bodemkwaliteit te verbeteren. Regenwormen behoren tot de groep wormen die ‘pendelaars’ worden genoemd. Deze wormen maken verticale gangen in de grond, die tot wel 3 meter diep kunnen gaan. De wormen maken eigenlijk een gezamenlijk ondergronds gangenstelsel. Het slijm wat ze produceren dient als cement om de gangen stevig te maken en zo kunnen ze jarenlang gebruik maken van hun zelfgemaakte wegen. Het cement van de gangen houdt de mineralen in de grond ter plaatse, waardoor ze beschikbaar blijven en niet uitspoelen naar het grondwater. Door al die gangenstelsels wordt de bodem letterlijk luchtiger. Zuurstof en water kunnen beter in de aarde doordringen, waardoor planten en het andere bodemleven beter gedijen. Voor al dat graafwerk heeft de regenworm natuurlijk goede voeding nodig. Het dieet bestaat uit een combinatie van organisch materiaal zoals afgevallen boombladeren en kleine bodemdeeltjes. De bladeren worden aan de oppervlakte opgehaald en minutieus naar beneden gewerkt. Het is een heel karwei om een blad de grond in te werken, eerst wordt het blad aan het steeltje naar beneden getrokken en als het blad wat gaat verteren kan het makkelijk verder de grond in gehaald worden. De voeding wordt verwerkt tot wormenpoep, een zeer interessant goedje voor bomen, planten en dus ook boeren. De wormenpoep bevat een concentratie aan voedingsstoffen voor planten: stikstof, kalium, magnesium en calcium. De planten kunnen dit makkelijk opnemen en goed groeien en de boer hoeft de grond niet of minder te bemesten. Behalve voedingsstoffen, bevat wormenpoep ook chitinase, een enzym waar insecten niet van houden. Chitinase wordt opgenomen door planten en hiermee kunnen ze zichzelf tegen overmatige insectenvraat beschermen. Door het graven, eten en poepen zorgt de regenworm voor verhoging van organische stof in de boden. En hoe meer organische stof in de bodem, hoe meer water deze kan vasthouden. En dit is weer goed voor de watervoorziening van de planten, hoe langer de bodem vocht kan vasthouden, hoe beter zij groeien. En hoe beter de bodem voor de planten zorgt, hoe minder water de boer hoeft te geven. Minder werk voor de boer en beter voor de waterstand. Allemaal nuttig werk dus wat die wormen voor ons verrichten. Maar waarom waren ze niet gewoon aanwezig toen wij de eerste boompjes plantten? Op deze landbouwgrond werd jarenlang intensief snijmais geteeld, snijmais wordt in de herfst geoogst en geheel van het land gehaald. Er blijven dus geen bladeren achter die de wormen kunnen eten. Door het gebruik van bestrijdingsmiddelen groeien er ook geen andere gewassen en kruiden, dus dubbel geen eten voor de worm. Gelukkig is de worm een levenslustige bodembewoner, zodra er eten te halen valt, schuiven ze graag weer aan. De eerste bewoners zorgen binnen een aantal maanden weer voor nakomelingen en zo breidt het aantal zich rustig uit. Als de omstandigheden goed zijn, kan een hectare grond miljoenen wormen huisvesten. En allemaal werken ze bijna non-stop door aan het herstel en verbetering van de grond. Samenvattend: Het werk wat de wormen verzetten om de bodem te verbeteren, door het maken van gangenstelsels en het maken van compost, is de natuur aan het werk. De boer kan de natuur helpen door te zorgen voor voldoende voeding in de vorm van allerlei blaadjes die op de grond vallen en door de trekker te laten staan. Zo blijven de gangetjes van de wormen heel en kunnen ze hun goede werk doen. En dit is wat we bedoelen met BoerInNatuur!