Als je als boer besluit om biologisch te gaan werken, dan stop je met een aantal kunstmatigheden en ingrijpen, en moet je plotseling weer luisteren naar de natuur. Wij willen daar een schepje bovenop doen door twee doelen te stellen: wij willen de biodiversiteit stimuleren EN we willen goede voeding kunnen leveren. We hopen en rekenen op kruisbestuiving. Wij helpen de natuur en de natuur helpt ons. Een paar voorbeelden:
we telen wel 25 verschillende soorten meerjarige gewassen in ons voedselbos, met een rijk gevarieerde onderbegroeiing/kruiden laag. De natuur helpt ons met bestuiving en het voorkomen van plagen.
we telen een mengsel van grassen en klavers en kruiden als voer voor onze dieren, en we verstoren de bodem zo min mogelijk. De natuur helpt met een divers bodemleven, nuttige bacteriën en een uitgebreid netwerk van schimmels die voeding beschikbaar maken voor plantengroei (in ruil voor suiker van de fotosynthese).
een nieuwe teelt als honingbes bloeit vroeger dan de inheemse kamperfoelie, en zorgt daardoor voor een langer seizoen voor insecten die afhankelijk zijn van kamperfoelie.
Als wij van de grond een akker willen maken om haver of pompoen te telen, doen wij iets tegennatuurlijks. Maar als wij dit niet te vaak doen, en zo ondiep mogelijk de grond bewerken, dan helpt de natuur ons nog steeds; door het ondergewerkte gras met het bodemleven te verteren en voeding te geven aan onze landbouw gewassen.